Theologische toelichting

Wim Barnard (Zeist) heeft de afgelopen decennia voor Bonnefooi (eerst het Westhillblad) de theologische toelichtingen gemaakt voor iedere zondag, die uitgangspunt waren bij het maken van het materiaal: verhalen, bijbelse navertelling, werkvormen, gebeden en liederen voor de kinderdienst. Met ingang van zomer 2007 is dat overgenomen door drs. Anna Zegwaard (Apeldoorn) en dr. Evert van Leersum (Barneveld), die de lijn van de toelichtingen doorzetten, maar daar wel hun eigen exegese- en taalkleur aan meegeven. Beiden, als ook de redactie van Bonnefooi, zouden het op prijs stellen als wij van de gebruikers een reactie zouden krijgen op de ervaring met deze nieuwe toelichtingen. U kunt deze zenden aan info@kinderdienst.nl.

 

Oecumenisch leesrooster

 

Uit de bijbel

Zondag 3 februari 2019
Ester 4 (alternatief)
Jeremia 1, 4 - 10
Lucas 4, 21 - 30
RK: Jeremia 1, 4 - 5. 17=19 en Lucas 4, 21 - 30
Mordechai pleegt verzet door zich in rouwkleding te steken. En heel het volk zit met hem in zak en as. Groot is de afstand tussen Ester en Mordechai als zij hem kleding laat brengen waardoor hij weer toonbaar is en niet meer ppvalt. Een afstand die steeds door een ander (de dienaressen, de Hatach) moet worden overbrugd. Ester vertoont een heel menselijke reactie: als ik nu maar gewoon blijf doen, komt alles weer goed. Dan loop ik ook geen risico. Maar Ester zal uit de kast moeten komen, kleur bekennen. Zij mag zich veilig wanen, omdat zij in het koninklijk paleis woont, maar ze is het niet. Mordechai verwoordt het zo: 'Wie weet ben je juist koningin geworden met het oog op een tijd als deze.' Het is misschien geen toeval. Misschien is Ester wel koningin geworden om haar volk te redden. Mordechai zwijgt erover of hij gelooft dat God, die in dit verhaal verborgen blijft, alles bestiert en regelt. Hij zwijgt er ook over of alles toeval is of dat we aan de goden zijn overgeleverd. Hij laat het zo'n beetje in het midden maar stelt wel vast dat er voor Ester een kans in zit…Laten we ervan uitgaan dat ongelukken gebeuren, dat het noodlot ons allemaal een keer treft. Misschien heeft het dan zo moeten zijn dat jij er net bij was. Misschien dringt zich de taak aan jou op die jij moet vervullen. Niemand wordt als heldin geboren. Maar je kunt het worden. Als Ester haar mond niet opendoet, zal vast van een andere kant uitkomst en redding komen. Dat is toch ook het hart van het geloof van Israël: hoe doodgelopen een situatie ook lijkt, met de God van Israël wil het maar niet hopeloos worden. Maar voor Ester en haar familie zal het dan te laat zijn. Mordechai heeft steeds gezegd dat Ester moest zwijgen. Nu moet ze spreken. Waar eerst alle initiatief bij Mordechai lag, neemt nu Ester de touwtjes in handen. Vastbesloten gaat ze over tot actie en ze geeft Mordechai de opdracht om alle Joden bij elkaar te roepen en met haar te vasten. Zo zal ze zich voorbereiden op een riskant bezoek aan de koning. Bij haar woorden: 'Moet ik omkomen, goed, dan zal ik omkomen.' kunnen we aan mannen en vrouwen denken die inderdaad trouw bleven aan hun geloof of roeping en daardoor risico liepen of zelfs omkwamen. Hun daden aren ook geen egotripperij. Zij zochten en vonden, net als Ester, de solidariteit van de mensen voor wie ze opkwamen.

 

Zondag 10 februari 2019
Ester 5, 1- 6.11 (alternatief)
Jesaja 6, 1- 8
Lucas 5, 1 - 11
RK: Jesaja 6, 1-2a.3-8 en Lucas 5, 1- 11
'Toen de derde dag was aangebroken' kunnen we niet lezen zonder al die andere derde dagen in herinnering te roepen. De dag dat Abraham zijn zoon Izaäk níet hoefde offeren; de dag dat het verbond tussen God en zijn volk werd gesloten; de dag dat Jona door de grote vis werd uitgespuugd. De derde dag is de ongedachte dag: wat onmogelijk leek, wordt mogelijk. De derde dag gaat altijd over mogelijkheden, over leven, en ja: over God. Als Ester verschijnt voor de koning kan het vreselijk mis gaan, maar dat gaat het niet. Hij ziet haar nog zoals hij haar die eerste keer zag en hij wil haar alles geven. Er komt nu een soort traagheid in het verhaal. Zorgvuldig wordt opgebouwd dat wie een kuil graaft voor een ander, er zelf in zal vallen. Lees het gedeelte 5, 9-14 ook eens in de vertaling NBG '51 of Statenvertaling. Je zult ontdekken dat je, net als in de Hebreeuwse tekst, struikelt over de naam van Haman. Tot zeven keer toe. Hij vergewist zich ervan dat hij enorm belangrijk is. Daarom ergert het hem des te meer dat Mordechai weer niet voor hem wilde buigen. Alles draait om hem, met zijn vrouw en vrienden als dankbaar en kritiekloos publiek. De verteller zet het lekker vet aan. Dan wordt het nacht. Ahasveros kan niet slapen en ontdekt dat Mordechai nooit beloond is voor het verijdelen van de moordaanslag. De koning werkt aan een plan om Mordechai om de hoogste eer te geven, terwijl Haman 's nachts door het paleis sluipt om hem aan de hoogste paal te hangen. Uiteindelijk zijn de rollen volledig omgekeerd. Mordechai wordt geëerd en Haman voelt zich vernederd. Wie zegt er nu dat de Bijbel geen humor kent!? Dit gedeelte vertelt ons heel beeldend dat God deze wereld omgekeerd voor zich ziet. Zoals in het lied: 'De wijze woorden en het groot vertoon': ijdeltuiterij, luchtkastelen, het blijft niet overeind. Wie huilt, zal lachen.

 

Zondag 17 februari 2019
Ester 7,1 - 8,2(alternatief)
Jeremia 17, 5 - 10
Lucas 6, 17 - 26
RK: Jeremia 17, 5 - 8 en Lucas 6,17.20 - 26
De val van Haman is ingezet. Hij zal, na de woorden van zijn vrouw en vrienden, al minder trek gehad hebben in de tweede maaltijd bij Ester. (6,13) Als lezers weten we nu meer dan de spelers in het spel. Ahasveros weet niet dat hij Haman voor schut heeft gezet en Ester weet niets van de zegetocht van Mordechai. Als ze het wel had geweten, had haar dat misschien moed gegeven. Niemand weet dat Ester en Mordechai familie zijn. Zowel de koning als Haman weten niet dat Ester een jodin is en Ahasveros weet niet dat het volk dat Haman wil uitroeien het Joodse volk is want bij de ondertekening van de wet had Haman dat achterwege gelaten. Veel onwetendheid dus en dat wekt de verwachting van een grootse ontknoping. Want iedereen zal uit de droom geholpen worden. Bij die tweede maaltijd krijgt Ester een tweede kans om een wens uit te spreken. Zij wenst 'schenk mij en ook mijn volk dan het leven.' Zichzelf zet zij voorop. Haar zal de koning zeker willen sparen en daarna haar volk. Daarna benoemt zij het kwaad en ontmaskert zij Haman. Het gezicht van het kwaad wordt bedekt met een doek en Haman wordt weggevoerd. Het kwaad moet worden benoemd en tegelijkertijd mag het geen naam hebben. Als in de synagoge wordt voorgelezen uit Ester, tijdens het Poerimfeest, mogen de kinderen kabaal maken met instrumentjes, telkens als de naam Haman valt. Omdat wij geroepen zijn het kwaad te overstemmen. Ester krijgt de bezittingen van Haman, die had geaasd op de bezittingen van de Joden. (3,13) Er zijn geen geheimen meer want Ester vertelt over de relatie met Mordechai. Die krijgt vervolgens met de koninklijke zegelring dezelfde macht als eerder Haman had. Het is nog geen 'eind goed al goed'. Want de wet die Haman had uitgeschreven tegen de Joden is een Wet van Meden en Perzen. Wordt vervolgd.

 

Zondag 24 februari 2018
Ester 8, 3-8.9.1-10 (11-22)
20-23(Alternatief)
Genesis 45, 3-11.15, Lucas 6,27 - 38
RK: 1 Samuël 26, 2. 7-9. 12-13. 22 -23 en Lucas 6. 27 - 38
Ester moet nog een keer het risico nemen om ongevraagd naar de koning te gaan. Uitvoerig doet zij een beroep op het hart van de koning. Omdat een wet van Meden en Perzen niet kan worden ingetrokken, krijgt Mordechai de vrije hand om een andere verordening rond te sturen. Er komt een nieuwe wet: de Joden mogen zich verdedigen en doden wie hun naar het leven staan. Daarmee is de wet van Haman niet herroepen maar wel krachteloos gemaakt. Wie nu opstaat om de eerste wet uit te voeren, wordt door de tweede wet vijand van de Joden en onherroepelijk slachtoffer. Op dertiende dag van de twaalfde maand worden de rollen omgekeerd en er ontstaat een bloedige slachtpartij. Wat een vreselijk verhaal wordt het daarmee. Laten we twee dingen niet vergeten: wie opstond tegen de Joden, wie zichzelf tot vijand heeft gemaakt, wordt gedood. Het kwaad begint niet bij de verdediging van de Joden maar bij de aanval van de vijanden. Het is het verhaal van een volk dat zo vaak met de rug tegen de muur heeft gestaan. En: verhalenderwijs wordt duidelijk dat dát altijd de opdracht is geweest van Israël; het kwaad (Amalek) uitroeien en niets daarvan overlaten, zoals koning Saul dat wel had gedaan. (zie bij 27 januari) Daarom wordt ook nadrukkelijk verteld dat de zonen van Haman worden gedood en dat ze de bezittingen van hun vijanden met geen vinger aanraken. Het is hen niet om de buit te doen. Dit gruwelijke slot vertelt in slechts twee kleuren, zwart en wit, dat het goede overwint en het kwade wordt bestraft. Het vertelt ook iets over de toekomstdroom, dat er een tijd zal komen waarin mensen niet worden buitengesloten en onderdrukt. De tijd dat mensen in gerechtigheid en vrede zullen samenwonen. Ester is een van de vijf feestrollen. Het wordt voorgelezen op het Poerimfeest. 'Poer' van het lot dat Haman wierp om de dag voor zijn kwade plan vast te stellen. Op het Poerimfeest gaat het over Mordechai die niet boog voor het kwaad, over Ester die de moed vond om achter haar masker vandaan te komen. En misschien ook wel over de Eeuwige die zichtbaar wordt waar mensen opstaan. Ubi caritas et amor, Deus ibi est. Nadrukkelijk wordt gesteld (9,28) dat het feest nooit in onbruik mag raken en dat niet in vergetelheid mag raken waarom het gevierd wordt. Wie onthoudt dat hij zelf is gered, zal zich ook inzetten voor de redding van anderen. Het Poerimfeest bewaart dus niet alleen de herinnering aan het verleden maar is van betekenis voor vandaag en morgen. koekjes, met een vulling van bijvoorbeeld dadelpasta. Ze krullen bij het bakken een beetje om, waardoor het net oren lijken. En natuurlijk is het een lekkere manier om Haman te bespotten. Verder lijkt het wel een beetje op carnaval omdat iedereen zich verkleedt, bijvoorbeeld als de koning of als koningin Ester, en zo zijn echte identiteit verbergt. Het is gebruikelijk om op het Poerimfeest lekkere hapjes en drankjes bij vrienden te brengen en aan minimaal twee goede doelen iets te geven.

 

Zondag 3 maart 2019
Jeremia 7,1-15
Lucas 6,39-49
RK: Sirach 27, 5 - 8 en Lucas 6, 39 - 45
Als wij als kinderen thuis vervelend waren, wilde mijn moeder nog wel eens roepen 'Daar alleen is 't leven goed, waar men vrij en ongedwongen alles voor elkander doet'. Meestal had dit alleen tot uitwerking dat we als kinderen nog baldadiger werden. Nu besef ik dat er in die woorden inderdaad veel wijsheid school, ook bijbelse wijsheid. Ze vatten namelijk samen wat Jezus wil zeggen in zijn veldrede hier in Lucas (Matteus heeft echt een berg-rede). Jezus legt zijn hoorders uit wat het voor je leven betekent, als je hem navolgt. Armen worden rijk, en bekende patronen worden omgekeerd. Dat gaat zover dat ook bekende patronen in je eigen hart moeten worden omgekeerd. Het is namelijk veel makkelijker om de fouten bij een ander aan te wijzen, dan bij je zelf. Zo wisten wij als kinderen ook altijd haarfijn te vertellen wat de ander had fout gedaan, of waarom de ander aan de beurt was om nu eens dat vervelende klusje te doen. Waarop mijn moeder dan zei 'Daar alleen is 't leven goed…' Ze trad daarmee in Jezus voetsporen. Want hij legt in Lucas uit dat het nodig is om eerst in je eigen hart te kijken, in plaats van je een oordeel te vormen over het hart van een ander. De balk in je eigen oog eerst onderzoeken, voor je wijst op de splinter bij de ander. Het gaat erom dat je ware intenties aan het licht komen. Het gaat niet om datgene waar je mooi over praat, maar om dat wat je daadwerkelijk doet, en wat je diepste gevoelens zijn. Met heel verschillende beelden probeert Jezus de mensen te laten zien wat belangrijk is: om te kijken op welk fundament je gedachten en je leven is gebouwd. Als dat goed en stevig verankerd is, als God daar een plaats in heeft, dan zal het de stormen van het leven kunnen weerstaan. Maar als je bouwt op wat mooi lijkt, of gaat voor het snelle resultaat, de moeite niet wilt nemen om diepgaand onderzoek te doen naar wat jouw drijfveren zijn: dan val je bij het eerste zuchtje wind door de mand, en waai je om.

 

Zondag 10 maart 2019
Deuteronomium 5, 6-21
Lucas 4, 1-13
RK Deuteronomium 26, 4-10 en Lucas 4, 1-13

Twee totaal verschillende manieren van bijbelgebruik kom je tegen in dit verhaal. De duivel slaat Jezus om de oren met argumenten die lijken gebaseerd op teksten uit de Tenach. Door zijn manier van presenteren lijkt het dat de bijbel gebruikt mag worden om te zorgen dat Jezus geen gebrek lijkt, en niet in gevaar verkeert. De eerste twee keer (4,3, 4. 6-7) worden geen letterlijke citaten gebruikt door de duivel. Maar wel door Jezus in zijn antwoorden. En door de citaten die hij geeft, maakt Jezus duidelijk dat het ogenschijnlijke logische redeneren van de duivel volkomen onlogisch is. God 'werkt' zo niet. De derde keer kent de duivel de redeneertrant van Jezus, en komt daarom ook zelf met een bijbelcitaat, uit Psalm 91,11-12. Uitgerekend een psalm die gaat over vertrouwen op God, wordt door de duivel gebruikt om Jezus over te halen God te testen. En daar doet Jezus niet aan mee, zo maakt zijn antwoord in 4,12 duidelijk. Na drie keer is het in veel bijbelse verhalen, en ook hier, gebeurd. De duivel houdt ermee op en verdwijnt 'voor een tijd' uit beeld. Jezus heeft zich gehouden aan wat in de Tenach, de boeken van wat wij nu het Oude Testament noemen, wordt beschreven. De Tien oorden uit Deuteronomium 5, 6-21 beginnen met het gebod God als Heer te erkennen en precies dat heeft Jezus gedaan door de manier waarop hij is omgegaan met de duivel. Dat die ontmoeting in de woestijn plaatsvond, verbindt de twee lezingen van vandaag ook nogmaals met elkaar. Want in Deuteronomium 5 is de woestijn de plek waar gesproken wordt over wat God wil van mensen, en hoe hij wil dat mensen met hem door het leven gaan. Hij geeft daar zelf tien richtingaanwijzers voor, juist om het kwaad te kunnen weerstaan in de woestijn en straks in de 'bewoonde wereld' van het beloofde land. Precies zo dient Jezus de duivel van repliek in de woestijn, trouw aan het eerste gebod dat de Heer God is, en niet de duivel. Daar in de woestijn wordt de basis gelegd voor het leven met God, het voorleven van een leven met hem, in de 'bewoonde wereld' van het beloofde land. Daarbij blijft het voortdurend nodig om de woorden die God gegeven heeft, in herinnering te brengen en er op een juiste manier mee om te gaan. Dat geldt voor de Tien Woorden en voor al die andere woorden. Bijbelwoorden zijn, losgehaald van hun concrete moment en situatie niet altijd godswoorden, dat laat het gebruik van de woorden door de duivel zien.

 

Zondag 17 maart 2019
Exodus 34, 27-35
Lucas 9, 28-36
RK Genesis 15, 5-12, 17-18 en Lucas 9, 28b-36

Hoewel nergens in de bijbel de naam wordt genoemd van de berg waar Jezus met zijn vrienden opgaat, heeft de traditie de berg Tabor in de buurt van Nazaret als plek hiervan bestempeld. Je hebt er, als het niet te heiig is, een prachtig uitzicht, over de omgeving. Je ziet dan alles vanuit een ander gezichtspunt. Ook Jezus en zijn vrienden bezien op de berg de situatie vanuit een ander gezichtspunt. De weg van Jezus leidt vanaf dit moment duidelijk naar Jeruzalem. Op de berg gaat Jezus in gebed en net als later bij het gebed in de Hof van Getsemane, is ook hier het gebed de opmaat tot een ingrijpende ontmoeting. Tegelijk is het gebed ook een manier om te zeggen dat Jezus zijn leven in gesprek met God brengt en zo de relatie met hem onderhoudt. Nog tijdens het gebed blijkt Jezus niet zozeer met God, maar met Mozes en Elia te praten. Zij zijn de verpersoonlijking van de wet (Mozes) en de profeten (Elia). De aanwezigheid van Elia maakt ook duidelijk, dat Jezus niet Elia is, zoals de mensen in 9,8,19 nog dachten. De drie spreken met elkaar over Jezus' exodus, zijn 'uittocht'. Mozes is naast representant van de wet, ook de persoon bij uitstek die verbonden wordt met de exodus (van het volk Israël) en Elia's leven kent een bijzonder levenseinde (2 Koningen 2, 11). Twee experts dus op het gebied van een exodus. Petrus wil de situatie zoals die is, bestendigen. Want ook in de verhalen van de Exodus uit Egypte is er steeds een verband tussen licht (vuurkolom), wolk en tabernakel. Het maken van een tabernakel op de plek waar ze nu zijn, lijkt dus logisch. Dat blijkt echter hier niet de bedoeling. Net als bij de andere ontmoeting met de Eeuwige op de berg, in Exodus 34, is het ook hier de bedoeling dat er juist wordt verder gegaan. Daarom klinkt ook Gods stem. De woorden over het zoonschap van Jezus die klonken bij de doop in de Jordaan (Lucas 3,22), worden herhaald. Toegevoegd wordt de opdracht 'Luister naar hem'. En zoals het ook in Exodus ging, zo gaat het in Lucas: onderaan de berg gaat het leven verder. Boven op de berg is de koers bevestigd, is de macht van God bevestigd en zijn opdracht, onderaan de berg laat Jezus zien wat dat betekent door de volgende dag een demon uit te drijven.

 

Zondag 24 maart 2019
Exodus 6, 2-8
Lucas 13, 1-9
RK Exodus 3, 1-8a.13-15 en Lucas 13, 1-9

Soms is het nodig dat je streng wordt toegesproken. Ook al ben je Mozes en uitverkoren voor een belangrijke opdracht. In Exodus 6 bevestigt God nog een keer aan Mozes dat hij het volk uit Egypte zal leiden. Deze belofte van bevrijding is belangrijk, omdat het volk en Mozes zelf, door het verhardde regime van de farao is gaan twijfelen aan de realisering van Gods belofte. Maar God bevestigt nogmaals dat het nodig is om vertrouwen en hoop te houden, dat hij zijn belofte gestand zal doen. Geduld en vertrouwen is er ook nodig voor de vijgenboom uit Lucas 13, 6-9. Deze boom heeft al drie jaar geen vrucht gegeven. Het zou logisch zijn om hem dan om te hakken, omdat immers niet in een siertuin staat, maar in een wijngaard: hij staat er dus om iets op te leveren. Maar de wijngaardenier heeft meer geduld met de boom. Na drie jaar, wil hij nog een jaar geduld en vertrouwen oefenen en de boom dus niet meteen omhakken. De boom krijgt nog een kans dat de belofte van vrucht dragen waar wordt. Als het over een vijgenboom en een wijngaard gaat, dan wordt eigenlijk altijd over het volk Israël gesproken in het Oude Testament en daarmee ook hier. De drie jaar van de boom zou kunnen staan voor de cyclus van drie jaar die in de synagoge nodig is om de gehele Tora (Genesis t/m Deuteronomium) door te lezen, maar we weten niet goed of dat al wel zo was in Jezus' tijd. In ieder geval is duidelijk dat de drie jaar als een redelijke termijn werd gezien om vrucht te dragen. Het geduld van een gewoon mens zou dan logischerwijs ook wel op zijn. Het geduld van de wijngaardenier, hier het beeld voor de Heer, niet. Tegelijk: het is niet vrijblijvend, de boom mag niet 'gewoon blijven staan'. Het is wel de bedoeling dat hij vrucht gaat dragen. Niet moedeloos worden, ook als het langer duurt dan je dacht. Dat geldt voor Mozes en de Israëlieten, en voor de planter van de vijgenboom. Soms duren dingen langer dan je logisch vindt, maar vertrouw op God. Geef het nog een kans.

 

Zondag 31 maart 2019
2 Kronieken 36, 14-23
Lucas 15, 11-32
RK Jozua 5, 9a, 10-12 en Lucas 15, 1-3 en 11-32

Drie gelijkenissen over iets dat verloren is, staan samen in Lucas 15. Bij een schaap of een muntje voelt het onlogisch om feest te vieren als je dat terug vindt. Maar het is wel logisch om feest te vieren als een kind weer terug is in het gezin, zoals in Lucas 15,11-32. Beide zonen hebben de volle aandacht van hun vader, maar gaan er verschillend mee om. Op het verzoek van de jongste, verdeelt de vader nog voor hij gestorven is, al zijn erfenis. De oudste verandert daarop zijn leven niet, maar blijft thuis. De jongste zoon laat zijn familie los en gaat op pad. Hij verkent de wereld, maar als zijn geld op is, bepaalt zijn maag de keuzes die hij maakt. Tegengesteld aan zijn geloof en wat hij van huis uit meekreeg, gaat hij onreine varkens hoeden. Uiteindelijk neemt hij de volle verantwoordelijkheid voor zijn daden en keert hij toch terug naar huis. Hij doet geen beroep op zijn 'zoonschap', maar op de ontferming van zijn vader. Hij ziet daarmee een andere kant van zijn vader, dan de oudste zoon. Die ziet vooral wat de jongste zoon niet gedaan heeft, en hoe hij nu toch van alles krijgt. De oudste zoon spreekt niet eens over 'mijn broer', maar over 'die zoon van u' (15, 30). Maar zoals de vader de jongste zoon de ruimte geeft om het belang van zijn zoonschap, en de ontferming van hem als vader te ontdekken, zo krijgt ook de oudste die kans. Hij mag ook groeien van kind dat precies doet wat hij denkt dat er van hem verwacht wordt, naar een zoon. Het verhaal eindigt met de opnieuw gedeelde vreugde, en niet met een verwijt aan het adres van de oudste zoon. De kern is daarmee helder en het verhaal eindigt met perspectief. Zo eindigt ook de lezing uit 2 Kronieken. Nadat er van alles is misgegaan, is het volk Israël in ballingschap ver van huis verwijderd geraakt. Maar net als in het verhaal met de zoon die ver van huis is, wordt ook het volk niet vergeten. Het besluit van Cyrus geeft woorden aan de ruimte die er is, om weer terug te keren naar het land Israël en de Tempel te herbouwen. De deuren van het Vaderhuis worden nooit definitief gesloten, niet voor een zoon die op pad gaat, en niet voor een volk dat zijn land wordt uitgezet.

 

Zondag 7 april 2019
Jesaja 58, 7-10
Lucas 20, 9-19
RK Jesaja 43,16-21 en Johannes 8, 1-11

De wijngaard is in de bijbel een positief beeld voor het volk Israël. Het lied van de wijngaard in Jesaja 5,1-7 en de wijngaard zoals die ook klinkt in Hooglied, hoor je op de achtergrond van het verhaal in Lucas 20,9-19 meeklinken. Tegelijkertijd voelt dit verhaal juist niet als een positief verhaal, omdat het eindigt met de dood van de zoon van de eigenaar. Er is een overeenkomst tussen de eigenaar van de wijngaard en de mijnbouwers, waarbij de eigenaar recht heeft op het vruchtgebruik. De dienaren die hij daarvoor op pad stuurt, worden weggestuurd. Als de wijngaard staat voor het volk Israël, dan zijn de profeten de dienaren die worden afgewezen. De zoon die dan op pad wordt gestuurd en afgewezen, is Jezus. De wijnbouwers zijn de schriftgeleerden die Jezus in dit gedeelte en hiervoor ook al, steeds vragen waar hij de legitimatie van zijn handelen vandaan haalt. De duivel in de woestijn (Lucas 4, 3) was de eerste die Jezus' zoonschap als legitimatie op de proef stelde. Hier doen de schriftgeleerden en hogepriesters hetzelfde. Hun manier van omgang met het geloof wordt hier heel zwart-wit geschetst als een machtsspel, waar de lezing in Jesaja 58:7-10 aangeeft dat het in geloof juist niet om uiterlijk vertoon, macht en eigenbelang, maar om medemenselijkheid moet gaan. De gelijkenis in Lucas maakt duidelijk dat de schriftgeleerden en hogepriesters uit eigenbelang handelen, en daarmee de foute keuzes maken. Jezus legt nadrukkelijk de consequenties van die keuze uit: hij is als een hoeksteen die het gebouw kan verstevigen (vergelijk Psalm 118,22) maar die je ook kan verpletteren of waarover je kunt struikelen (vergelijk o.a. Jesaja 8,14-15, 28,16). De schriftgeleerden beseffen heel goed dat Jezus het in deze gelijkenis over hen heeft, maar hun reactie is als die van de wijnbouwers. Ze willen Jezus laten grijpen, zodat ze van hem geen gevaar meer in de wijngaard, in het volk Israël te vrezen hebben. Die wens getuigt van eigenbelang, maar ook hun keuze om Jezus nu niet te laten grijpen is er een van eigenbelang: wanneer ze dat zouden doen, zouden ze het zelfbestuur van hun eigen godsdienstige centrum en werkgebied, de Tempel, in gevaar brengen. De terughoudendheid om Jezus niet te laten grijpen is echter schijn, omdat ze wel blijven zoeken naar manieren om deze lastige zoon kwijt te raken.

 

Zondag 14 april 2019
Jesaja 50, 4-7
Lucas 19, (28)29-40
RK Jesaja 50, 4-7 en Lucas 19, 28-40

'Ezel!' Als iemand je zo noemt betekent het weinig goeds. Je bent dan dom en onhandig bezig. De ezel heeft geen goed imago. Maar ezels zijn juist behoorlijk slim en hebben een goed geheugen. Niet voor niets is het spreekwoord 'een ezel stoot zich in 't gemeen, geen twee keer aan dezelfde steen'. Ze kunnen veraf en dichtbij scherp zien, kunnen veel last dragen, en geven niet snel op. Als lastdragers kom je ze op allerlei plekken in de bijbel tegen: Abraham neemt een ezel mee om de last te dragen op weg naar het altaar, Jozef zijn broers reizen met ezels naar Egypte om graan te halen, en Jozef en Maria vervoeren zichzelf ook op een ezel. Dat vandaag de dag op het eiland Santorini nog alles op ezeltjes vervoerd wordt, heeft dus oude papieren in de bijbel. Maar de ezel is meer dan een lastdier. De ezel is slim, lees het verhaal van Bileam in Numeri 22-24 maar. De ezel is ook belangrijk. Hij wordt samen met het rund genoemd als de dieren die je rust moet geven op de zevende dag (Deuteronomium 5,21), of waarvan je de waarde bij een ongeluk moet vergoeden (Exodus 21,33).De ezel is dus veel belangrijker dan wij denken. En precies daarom wordt hij ook genoemd in Genesis 49, als Jakob de beloften aan zijn zonen geeft. Issachar wordt vergeleken met een sterke ezel, die z'n last draagt (49,14-15). Bij de belofte aan Juda speelt de ezel een andere rol: daar wordt de ezel aan de wijnstok gebonden, en het jong van de ezelin aan de wingerd (49,11). Vanuit al die bijbelse beelden van de ezel is het niet zo verwonderlijk dat Jezus op een ezel aankomt. Uiteraard is het ook het dier dat sterk contrasteert met de paarden waar de Romeinse heersers op rondrijden. En het is het dier waarvan in de Joodse traditie gezegd wordt 'wie van een ezel droomt, mag hopen op de komst van de Messias'. De ezel is dus onmisbaar in het verhaal. Geen 'dom dier', maar een belangrijk en onmisbaar dier om het verhaal de kleur en stem te geven die het nodig heeft. Door de ezel, het veulen van een ezelin, wordt duidelijk dat Jezus een koning is op bijbelse gronden. Een koning die een last kan dragen (zie Jesaja 50, 4-7), die niet snel opgeeft, die niet gericht is op pracht en praal en machtspolitiek (zoals koningen op paarden), maar op het hemels koninkrijk.

 

Zondag 21 april 2019
Jesaja 51,9-11
Johannes 20,1-18
RK Johannes 20, 1-9 en Handelingen 10, 34a, 37-43

Het was het meest logisch geweest als Petrus als eerste was aangekomen bij het graf. Hij is in de verhalen voortdurend haantje de voorste. Hij is dichtbij Jezus. Petrus is degene die de slaaf van de hogepriester bij de arrestatie van Jezus een oor afslaat (Johannes 18,10) en even later meegaat naar de hogepriester (Johannes 18, 15-27). Maar hoe dichter het moment komt waarop het voor Jezus aankomt, hoe meer Petrus afzakt van de eerste positie, naar de tweede positie. Dat is al zo, als hij naar de hogepriester gaat na Jezus' arrestatie. Dan gaat 'de andere leerling' wel naar binnen, maar Petrus blijft bij de poort (18,15). En nu ook, bij het graf. Petrus en de 'andere leerling' rennen samen naar het graf toe als Maria terugkomt met het nieuws, dat Jezus er niet is. Maar de andere leerling haalt Petrus in. Die is er dus als eerste. Het verandert als ze bij het graf aankomen. Dan is 'de andere leerling' degene die de doeken ziet liggen. Hij had daaruit iets kunnen concluderen, maar blijft sprakeloos in Johannes 20. Simon Petrus gaat wel het graf binnen, en ziet ook de doek van Jezus gezicht liggen. Hoe ongelooflijk onlogisch ook dat de doeken waarin je een dode hebt gewikkeld, zonder die dode erin in het graf liggen. Blijkbaar is het zien ervan voldoende voor de twee mannen zodat ze 'begrepen dat hij uit de dood moest opstaan' (20,9). Petrus is dus weer, met de andere discipel, de eerste die gelooft dat Jezus uit de dood is opgestaan. Voor Maria duurt dat langer. Zij mist Jezus zo, dat ze bij zijn lichaam wil zijn. Voor haar is het onlogisch dat ze Jezus weer zal ontmoeten, en daarom ziet ze niet hem, maar de tuinman. Pas wanneer hij spreekt, herkent ze hem als haar meester, Jezus. Met gejuich en vreugde trekt ze dan de stad weer binnen (zie ook Jesaja 51,11). Geen van allen vinden ze het in dit opstandingsverhaal vreemd wat er gebeurd is. De een omdat de bijbel voldoende context geeft om te begrijpen dat er iets bijzonders is gebeurd, de ander omdat ze zich gezien weet en aangesproken door Jezus. Je zou kunnen zeggen dat de manier van Petrus en de andere apostel een beredeneerde kijk op de gebeurtenissen is, en die van Maria een emotionele en spirituele kijk erop geeft. In hetzelfde verhaal is ruimte voor die beide belevingen van het wonder van Pasen.

 

Zondag 28 april 2019
Genesis 28, 10-22
Lucas 24, 13-35
RK Johannes 20, 19-31 Handelingen 5, 12-16

Dit prachtige verhaal vinden we alleen bij de evangelist Lucas. Al zou het kunnen zijn dat hij een melding van Marcus over twee wandelaars (Marcus, 12-13) uitbreid. Lucas wil in ieder geval aan Teofilus vertellen dat het goede nieuws van Jezus' opstanding niet zonder twijfel werd ontvangen. Er was verwarring over en onzekerheid. Waar het dorp Emmaus ligt, is niet helemaal duidelijk. Het moet in ieder geval niet te ver van Jeruzalem liggen. De twee leerlingen vertrekken op de avond van de opstandingsdag en keren diezelfde avond nog terug. Misschien is het ook niet belangrijk waar dit dorp op de kaart ligt. Sprekend is dat de leerlingen Jeruzalem de rug toekeren. Zij laten de stad achter zich waar hun hoop op was gericht. Ze praten met elkaar. In het Grieks staat daar het woord dat later gebruikt zal gaan worden voor preken 'homilie'. Het is de vraag of die twee nu n staat zijn om te preken, te verkondigen. Somber zijn ze. Hun blik is vertroebeld en hun hoop is veranderd in teleurstelling. En ze zoeken de verbinding met de Schriften niet. Ze kunnen wandelen wat ze willen, maar zo komen ze geen stap verder. De geheimzinnige derde die zich bij hen voegt laat hen even pas op de plaats maken. (vers 17) Jezus zet hen even stil. Het lijkt erop dat hun pijn en onzekerheid zit in het feit dat anderen de Opgestane hebben gezien maar zij zelf niet. Als zij hun weg vervolgen verklaart Jezus hen wat in de Schriften staat. Uiteindelijk gaat het niet om het zien, maar om het vertrouwen op wat geschreven staat. Dat blijkt waarachtig te zijn. De in het verleden behaalde resultaten - Gods bevrijdende daden - geven in de Bijbel wel degelijk garantie voor de toekomst. Als gast gezeten aan hun tafel herkennen zij Jezus. Op het moment dat hun vertroebelde blik helder wordt, is hij uit hun midden verdwenen. Het gaat niet (meer) om Jezus' lichamelijke aanwezigheid. Hij zal er zijn, telkens als de leerlingen met elkaar brood delen. De leerlingen staan op. Dat is mooi, het is tenslotte Pasen. De opstanding van Jezus is doorgedrongen tot hun hart. Als zij nu met elkaar (s) preken over Jezus zal het zeker daar over gaan.

 

Zondag 5 mei 2019
Jeremia 32, 36-41
Lucas 24, 35-48
RK Johannes 21, 1-(14) 19 en Handelingen 5, 27b-32, 40b-41 (3e zondag na Pasen)

Ook deze verschijning van Jezus vindt plaats op de dag van de opstanding. De Heer is opgewekt! Dat is nieuws dat je je niet zomaar eigen maakt. Dat moet langzaam op je inwerken. Vrouwen hebben het lege graf gezien, en daarna Petrus ook. Twee leerlingen hebben onderweg naar Emmaüs de Opgestane Heer gezien en bij terugkomst in Jeruzalem blijkt ook Simon (Petrus) de Heer gezien te hebben. Maar als Jezus dan in hun midden staat zijn ze verbijsterd, door angst overmand en ze menen een geestverschijning te zien. Dat zijn sterke woorden. Maar Jezus is geen spookbeeld. 'Ik ben het zelf' zegt hij. Met de woorden 'Ik ben' maakte ook de Eeuwige zich bekend aan Mozes. Er hoeft geen misverstand te bestaan: dit is de Heer. Maar ze kunnen het nog steeds niet geloven. Om alle onzekerheid en twijfel uit te bannen vraagt Jezus om iets te eten. Hoe het kan, dat zij hem eerst niet herkennen en dat het lichaam van de Opgestane functioneert zoals het moet functioneren, dat kan niet beschreven worden. We houden het erop dat dit krachtige gebeuren nodig is om de leerlingen te laten begrijpen dat de Schriften in vervulling zijn gegaan en dat de Messias op de derde dag is opgestaan uit de dood. (zie bijvoorbeeld Hosea 6, 1vv) De nadruk op de lichamelijkheid van de opstanding kan te maken hebben met het docetisme, de opvatting dat Jezus een goddelijke geest heeft, die het lichaam al voor het lijden heeft verlaten. Met andere woorden: hij heeft niet écht geleden. De nadruk op de lichamelijkheid geeft ook aan dat het gaat om dít leven, met zijn verwondingen en deuken, dat door Jezus' opstanding wordt bevrijd en vernieuwd. Dit verhaal spiegelt het verhaal van de Emmaüsgangers. Zij hoorden de Schriften en herkenden Jezus. Hun ogen werden geopend. Hier herkennen de leerlingen Jezus en zij horen hoe hij de Schriften heeft vervuld. Hun verstand wordt ontvankelijk. Zij hebben nu aan den lijve de Schriften ervaren en kunnen er getuigenis van afleggen. Het stopt niet op de Opstandingsdag met een 'eind goed, al goed'. Het is pas begonnen.

 

Zondag 12 mei 2019
Numeri 27, 12-23
Johannes 10, 22-30
RK Johannes 10, 27-30 en Handelingen 13, 14. 43-52 (4e zondag van Pasen)

Het is nogal overbodig wat Johannes doet: hij vertelt dat het feest van de tempelwijding wordt gevierd. En het is winter. Dat is net zo overbodig als zeggen: we vierden kerstfeest in Nederland, het was winter. Zou Johannes dat soms expres doen om aan te geven dat het geestelijk klimaat kil aandoet in Jeruzalem en dat mensen niet echt warm lopen voor geloven? Of zou hij er juist mee willen zeggen dat het licht aanstaande is, zoals het terugkeert na elke winter? Het feest van de tempelwijding is Chanoeka. Tijdens dat feest wordt gevierd dat de tempel, die ingepikt en ontwijd was door de Makkabeeën, is heroverd. Alles wat herinnert aan de afgodendienst wordt verwijderd, de tempel wordt opnieuw ingewijd en de achtarmige kandelaar wordt ontstoken. Er is nog slechts olie voor één dag, maar als door een wonder brandt acht dagen lang het licht. Inmiddels staat de tempel in Jeruzalem er al niet meer. De gemeente van Johannes weet misschien nog van vroeger dat men daar Gods nabijheid zocht. Maar als die tempel er niet meer is…. waar zoek je God dan? En moet de tempel nogmaals opnieuw worden opgebouwd of is er iets anders voor in de plaats gekomen? Voor Johannes is het duidelijk: God is te vinden in Jezus. Als eens in de tabernakel heeft God zijn tent onder hen opgeslagen in Jezus. Zo wil hij bij hen zijn. Jezus spreekt ook over de tempel van zijn lichaam. Zijn lijf is het huis van God. (Johannes 2, 21) Het is deze lijfelijke tempel die met vreugde gewijd moet worden en waar het goddelijk licht in brandt. Het is in Jezus dat het geloof van mensen vernieuwd en gevierd mag worden. Maar Jezus stuit alleen maar op onbegrip; laat hij toch ronduit zeggen wie hij is. Wie zo duidelijk voor hen staat herkennen ze niet. Waarom eigenlijk niet? Je zou kunnen lezen dat ze er niet bij horen, want ze zijn geen schapen van Jezus. Maar ik lees er in dat de vertrouwelijkheid mist; de vertrouwelijkheid van de herder die zijn schapen kent en die op hun beurt hem vertrouwen. Als dat vertrouwen er niet is, hoe zouden zij dan kunnen (in)zien dat Jezus door God gezonden is en dat zij één zijn. In elk van Jezus' woorden en daden is God zichtbaar geworden. Zijn licht heeft voldoende helder geschenen voor wie het wil zien.

 

Zondag 19 mei 2019
Deuteronomium 6, 1-9
Johannes 13, 31-35
RK Johannes 13, 31-33a, 34-35 en Handelingen 14, 21-27

We bevinden ons aan tafel met Jezus en zijn leerlingen. Judas is net weggegaan om Jezus uit te leveren aan de hogepriesters. Jezus zegt: Nu is de grootheid van de Mensenzoon zichtbaar geworden. Er zijn verschillende verhalen over die grootheid; verhalen over vuur en bliksem, over ontzag en eerbied. Verhalen over een grootheid die je niet zomaar aanschouwen kunt. Denk aan de verschijning van de Eeuwige op de Sinaï (Exodus 19) of aan de vraag van Mozes die de grootheid van God wil zien. God zegt dan: niemand kan mijn grootheid zien en in leven blijven. (Exodus 33,18) Johannes draait dat vertrouwde beeld om. Gods grootheid in Jezus is niet overweldigend en groots maar wordt zichtbaar in het naderende lijden en de dood aan het kruis. Wat een vernederende afgang is, wordt in het evangelie van Johannes een openbaring van Gods grootheid. Met zijn wrede dood zal de liefde, waar hij voor stond, niet ook sterven. Nee, hij zal leven en zo wordt bevestigd dat Gods liefde alles overwinnen zal. Nu Jezus weet dat zijn einde nadert, gaat zijn hart uit naar zijn leerlingen. 'Kinderen', noemt hij hen. Ze zullen hem niet kunnen volgen op zijn weg. Tot dat moment hebben zij kunnen delen in zijn aanwezigheid en was de grootheid van God zichtbaar voor hen in Jezus. Straks zullen zij niet meer kunnen zien en zal het geloof in Jezus andere eisen aan hen stellen. Jezus geeft hen een nieuw gebod dat goed beschouwd een oud gebod is en uitgeschreven in Wet en Profeten: heb de Heer lief en uw naaste als u zelf. Het is een nieuw gebod omdat Jezus dat oude woord op geheel nieuwe wijze in de praktijk bracht. Het is een nieuw gebod omdat het mag leiden tot een vernieuwing van het hart van zijn leerlingen. Zij zullen elkaar dienen en liefhebben, zoals Jezus dat heeft voorgedaan. Daaraan zullen de mensen aflezen dat zij volgelingen van Jezus zijn. Aan de vruchten herkent men immers de boom.

 

Zondag 26 mei 2019
Joël 2, 21-27
Johannes 14, 23-29
RK Johannes 14, 23-29 en Handelingen 15, 1-2, 22-29 (6e zondag van Pasen)

We zitten nog steeds aan tafel; straks (Johannes18,1) zal Jezus opstaan van de tafel en naar de tuin gaan waar hij door Judas wordt verraden. We lezen dit gedeelte ook ná de viering van Goede Vrijdag en Pasen omdat Jezus hier spreekt over de Geest. We zijn tenslotte onderweg naar Pinksteren. Voor Jezus afscheid neemt van zijn leerlingen geeft hij hen drie troostwoorden mee: zijn afgang zal tegelijkertijd zijn verheerlijking zijn, hij zal in het huis van de Vader ook voor hen een plaats klaar maken en hij belooft hen de Geest. Zo zullen zij deel blijven hebben aan alles wat Jezus voor hen heeft betekend. Straks zal hij uit hun oog zijn, maar nooit uit hun hart. Ook al was in deze wereld geen plaats voor hem, hij zal verder leven in de liefdevolle omgang van zijn leerlingen met elkaar. En de Geest die Jezus bezielde zal ook hen bezielen, troosten, krachten moed geven. Die zal een helper zijn als zij zullen gaan leven zoals Jezus dat heeft voorgedaan, vanuit de liefde. Daarin ligt de belofte van vrede besloten, de vrede van Christus. Dat is een andere vrede dan het einde van oorlog. Het is hoe wij zijn toegerust om ons staande te houden in de wereld van vandaag. Het is een vrede die de wereld niet geven kan. Wij denken soms wel dat wij overeind blijven met diploma's, met argumenten, zekerheden van allerlei aard. Maar het lijkt nooit genoeg te zijn. We blijven bang. We blijven ongerust over de toekomst. In de vrede die Jezus nalaat, zit besloten dat je je niet ongerust hoeft te maken en niet bang hoeft te zijn. De vrede van Christus is rust en moed. En het vertrouwen dat Jezus naar de Vader gaat.

 

Zondag 2 juni 2019
1 Samuël 12,19b-24
Openbaring 22, 12-21 en Johannes 14, 15-21
RK Johannes 17, 20-26 en Handelingen 7, 55-60 (7e zondag van Pasen)
De zondag tussen Hemelvaartsdag en Pinksteren wordt Zondag Weeskind genoemd. Er is immers sprake van een leemte. Met Hemelvaart wordt Jezus omhoog geheven van de aarde en aan de tijd dat hij op aarde dichtbij was komt een einde. Hij wordt onttrokken aan het zicht van zijn leerlingen. Ze moeten nu zelf hun weg zoeken. Losgesneden van hun leermeester, verweesd. Op sommige momenten herkennen we onszelf in de stemming van deze zondag. Als we de draad van ons leven kwijt zijn geraakt, geen opdracht voor onszelf zien, als we een inspirerend en geliefd persoon moeten missen en onzeker zijn over de toekomst. Wat Jezus zijn leerlingen in deze woorden voorhoudt, is dat er geen breuk zal zijn, geen discontinuïteit maar voortgang. Hij zal in zijn leerlingen wonen door zijn Geest en hij laat hen zijn geboden na als handleiding voor het leven. In zijn afwezigheid zullen zij zijn lichaam op aarde zijn. Johannes zet ook hier de tegenstelling tussen de volgelingen van Jezus en 'de wereld' scherp neer. De wereld, dat zijn de mensen die aan Jezus geen boodschap hebben en die hun ogen sluiten voor het Licht. Het is niet de bedoeling dat Jezus' volgelingen zich terugtrekken uit die wereld en bij elkaar in een hoekje kruipen. Het is juist met het oog op de wereld dat zij geroepen zijn om leven te brengen; niet om af te wachten tot de slechte wereld ten onder gaat aan wat zij over zichzelf heeft afgeroepen. Wie gelooft mag zijn ogen niet sluiten voor de werkelijkheid maar wordt geroepen om ze wijd open te houden en de geboden -eigenlijk is het er maar één, namelijk liefhebben en dat handen en voeten te geven.

 

Zondag 9 juni 2019
Joël 3, 1 - 5
Johannes 20, 19-23
RK Johannes 20, 19-23 en Handelingen 2, 1-11
Het is de dag van de opstanding. Die avonden zitten de leerlingen bij elkaar achter gesloten deuren, angstig. Petrus en Johannes hebben gezien dat het graf leeg was en ze hebben begrepen dat dat wel betekenen moest dat hij was opgestaan. Maria heeft de Opgestane Heer gezien en werd geroepen dit aan de anderen te vertellen, maar achter gesloten deuren heeft het weinig kans dat dit hoopvolle nieuws verder komt. Plotseling staat Jezus in hun midden en hij wenst heen vrede. Hij toont hun zijn handen en de wond in zijn zijde. Nu Jezus is opgewekt wordt niet weggemoffeld dat er wel degelijk lijden is geweest, en nog steeds is. Maar we mogen weten dat het leed geleden is. Niet het lijden of de pijn heeft het laatste woord, maar God die alles en iedereen vernieuwt. Niet de dood heeft het laatste woord, maar Gods goedheid. Dat troostte de gemeente aan wie Johannes schreef en het mag tot vandaag al diegenen die lijden en pijn hebben troosten. Even vallen Pasen en Pinksteren echt op één dag als Jezus op hen blaast en hen uitzendt met de heilige Geest. De deuren moeten open en zij mogen hun angst voorbij gaan. Ze zijn nu gezondenen, zoals Jezus een gezondene was. Heel duidelijk wordt de opdracht aan de leerlingen geformuleerd: zij zullen Jezus' werk voortzetten en mensen hun zonden vergeven. Het zou niet moeilijk moeten zijn als je zelf veel hebt ontvangen om dan ook te geven. En als je weet dat je zelf van vergeving leeft, kun je ook anderen vergeven. Dat is de opdracht voor wat nu de kerk heet: mensen nieuwe kansen geven, nieuw leven geven. Want zo had Jezus het ook gedaan.

 

Zondag 16 juni 2019
Spreuken 8, 22-31
Johannes 3, 1-16
RK: Spreuken 8, 22-31 en Johannes 16, 12-15

Het beeld van Nikodemus moet je niet alleen uit Johannes 3 halen, maar ook uit de andere hoofdstukken. Toen Nikodemus' collega's Jezus wilden veroordelen, omdat ze kwaad op hem waren, was het Nikodemus die voor Jezus opkwam (Johannes 7, 50). Misschien was het wel omdat hij net als Jezus uit Galilea kwam (7, 52), waar volgens de omstanders geen goeds vandaan kan komen. Nikodemus heeft zich daar weinig gelegen aan laten liggen, want in Johannes 19, 39 is hij het die met 100 litra (ongeveer 30 kilo) zalf naar Josef van Arimatea gaat om Jezus' lichaam te balsemen nadat het van het kruis genomen is. Er is dus een bijzondere band ontstaan tussen Jezus en Nikodemus, en wellicht is die band begonnen in de nacht zoals in Johannes 3 beschreven. Het gaat tussen Jezus en Nikodemus over 'opnieuw geboren worden'. De vraag is wat daarmee bedoeld wordt. Ik denk dat het over verschillende manieren om te geloven gaat. Eén manier heeft alles te maken met je gewone aardse leven. Zeg maar het alledaagse bestaan. Ook het bijpassende geloven komt niet boven het alledaagse uit. En dan is er een leven dat begint bij God. Dat leven is niet een keuze van mensen, maar van God. Eigenlijk komt het zo 'van omhoog'. Dat is een leven dat niet afhankelijk is van je vlees, je botten, hoe je lichaam het wel of niet doet. Dat is een leven van de Geest. Dit leven gaat boven het alledaagse uit. En dus het geloven ook. Geloven als je zo leeft, is vertrouwen op God. Weten dat Gods Geest over je heen zweeft. Dat is een andere manier van leven, en geloven. Een kind vertrouwt zich als het geboren wordt, toe aan zijn ouders. Zonder bedenkingen, zonder voorwaarden. Volwassenen zitten vol met gedachten, doen van alles onder voorwaarden, twijfelen en zoeken. Maar stel nu dat je gelooft, zoals je geboren werd: vol vertrouwen, vertrouwen dat je leven niet van vlees en botten afhankelijk is, van hoe je lichaam of je geest functioneert. Maar dat je kunt geloven dat Gods Geest over je heen zweeft. Dat is 'opnieuw geboren worden'.

 

Zondag 23 juni 2019
Jesaja 65, 1-9
Lucas 8, 26-39
RK: Zacharia 12,10-11; 13,1 en Lucas 9, 18-24 (12e zondag van het jaar)

Het gebied van de Gerasenen ligt aan de overkant van het meer waar Jezus net de wind en golven tot rust heeft gebracht. Aan de overkant van het meer, betekent over de grens van Galilea en dus in heidens gebied. Jezus komt nu voor het eerst in gebied waar niet de Joodse, maar de hellenistische cultuur het belangrijkste is. Maar dat ook de heidenen heel benieuwd zijn naar Jezus, vertelt Lucas door meteen iemand naar Jezus toe te laten komen. Het is een bezeten man die duidelijk buiten de gemeenschap staat. Want als je woont op een begraafplaats, ben je voor de levenden al dood. In de ontmoeting met Jezus ligt voor de man het verschil van zijn leven: ervoor is hij levend dood. Nadat de geesten uit hem zijn uitgedreven, telt hij weer mee. Die geesten heten overigens 'Legioen', zoals ook de Romeinse bezetter zijn eenheden van de legermacht noemt. Je kunt er een ironische woordspeling van Lucas in lezen. Het verhaal van hoe Jezus de geest in de varkens drijft, lijkt sterk op verhalen uit de hellenistische wereld over geestenuitdrijving. En tegelijk is het verhaal ook zeer Joods, want Jezus werkt aan de voor de Joodse gelovigen zo belangrijke reinheid: de onreine elementen - de demonen, de varkens - worden verwijderd. Zo is het verhaal voor de heidense lezers, en Joodse lezers dus herkenbaar. Jezus erkent dat de onreine demonen ook een macht zijn en laat ze op hun verzoek in de varkens trekken. Daarmee tekenen ze tegelijk hun eigen ondergang: de onreine varkens (tot op de dag van vandaag niet koosjer om te eten in de joodse keuken) nemen de onreine geest mee en de reine, genezen, man blijft achter. Jezus zag deze man niet als een niet te genezen gek, maar als een mens waarin iets goeds aanwezig was (zoals ook bij de druiventros in Jesaja 65, 8). Dat brengt hij aan het licht door de demonen weg te halen. En net als in de kerstnacht, zijn het ook nu herders die als eerste het nieuws van Jezus verder vertellen (8, 34). De genezen man zelf wil het liefste bij Jezus blijven, maar dat is niet de bedoeling. Jezus is niet uit op een zo groot mogelijke schare volgelingen, maar op mensen die in hun eigen omgeving vertellen wat Jezus in hun leven betekent. Ook deze man dus, die van een leven bij de doden, een leven tussen de levenden heeft teruggekregen.

 

Zondag 30 juni 2019
1 Koningen 19, 19-21
Lucas 9, 51-62
RK: 1 Koningen 17, 17-24 en Lucas 9, 51-62 (13e zondag door het jaar)

Geroepen worden is één ding, op weg gaan een ander. Zowel Elisa in 1 Koningen, als de mensen die Jezus willen volgen in Lucas 9, willen eerst andere dingen doen voordat ze Jezus volledig gaan volgen. De vraag die uit beide gedeelten opkomt is: wat is je prioriteit? Of beter gezegd: wat betekent je roeping voor je, als je je geroepen weet door God, door Jezus? En op wiens gezag handel je vervolgens: dat van mensen, zoals Elisa en de mensen in Lucas 9? Of handel je op het gezag van God? Als je je roeping volgt, zul je kwetsbaar zijn en afhankelijk van de gastvrijheid van anderen (57-58) en niet automatisch op je oude familiebandenkunnen terugvallen (59-60). Je moet je richten op de toekomst. Het verkondigen van het evangelie van de levende God, onder de levenden, heeft de hoogste prioriteit voor Jezus. Doden kunnen niet bijdragen aan die verkondiging, en dus moet je je richten op de levenden. Met zijn antwoorden in 9, 57-62 provoceert Jezus, en gaat hij in tegen de heersende gewoonten waarin het eren van je ouders bij leven, en het begraven van hen bij sterven, een heilige plicht was. Tegelijk verbiedt Jezus het niet, hij zegt niet dat het niet belangrijk is. Maar op het scherpst van de snede, dan is de keuze voor de levenden belangrijker dan die voor de doden. Ook Elia volgde die lijn toen Elisa vanuit dezelfde heilige plicht zijn roeping wilde uitstellen in 1 Koningen 19. Lucas maakt nog op een andere manier duidelijk dat het volgen van Jezus actie vereist, en het doorbreken van vaste patronen, en dat is door de manier waarop hij de verhalen van Jezus beschrijft. Hij maakt van zijn evangelie een reisverhaal. Het doel is Jeruzalem, waar de 'opneming' (9, 51) zal zijn. Voor Lucas is dat het woord voor zowel Pasen als Hemelvaart. Op de weg daarnaartoe staat het evangelie niet stil, maar is het constant in beweging. En de weg van het evangelie gaat door, ook als er weerstand is zoals bij de Samaritanen. Net zoals Jezus de mensen die hem willen volgen niet dwingt tot iets, zo ook de Samaritanen niet. Als je wilt volgen, dan moet dat je eigen keuze zijn. En als die keuze negatief uitvalt, is het niet aan mensen (zoals de leerlingen in 9, 54) om daarover te oordelen.

 

Zondag 7 juli 2019
Jesaja 66, 10-14
Lucas 10, 1-20
RK: 2 Samuël 12, 7-10, 13 en Lucas 10, 1-(9) 12.17-20 (14e zondag door het jaar)

Na de twaalf (Lucas 9, 1-6) worden nu de tweeënzeventig uitgezonden. Hoewel er wat discussie is over of het nu gaat over 70 (zoals bij de oudsten die Israël representeren in Exodus 24, 1) of 72, maakt dat voor het verhaal niet uit. Wat belangrijker is, is dat ze erop uitgestuurd worden om op pad te gaan. Vanuit het boek Handelingen teruglezend naar dit gedeelte in Lucas, herken je in dit gedeelte ook de missie van apostelen als Paulus en Silas en vele anderen. Twee aan twee worden ze erop uitgestuurd, omdat het getuigenis van twee geloofwaardig is (Deuteronomium 19, 15). Net als de discipelen een hoofdstuk eerder, mogen ook deze leerlingen geen ballast en bagage (tas, extra paar sandalen) meenemen. Ze moeten vertrouwen op de gastvrijheid onderweg, en mogen dus ook geen geld meenemen om eventueel in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien. De instructies zijn wel uitgebreider dan een hoofdstuk eerder. Je moet eten wat je wordt aangeboden, en hoeft je dus niet te houden aan de Joodse spijswetten. Dat is geen oproep om je volledig aan te passen aan de gewoonten van de ander, maar wel om geen aanstoot te geven door te weigeren. Net als bij de lezingen vorige week gaat het ook hier om prioriteiten: de verkondiging van het koninkrijk is belangrijker dan andere zaken. Dus moet je ook geen tijd en energie verspillen met alleen groeten (10, 4), maar energie steken in echte ontmoetingen bij mensen thuis. Het koninkrijk is duidelijk niet iets dat nog komende is, maar dat juist al volop begonnen is: zieken worden genezen. En Lucas maakt het nog eens extra duidelijk door in vers 9 te zeggen dat het koninkrijk de stad 'bereikt heeft'. En ook het begin van het hoofdstuk, 10, 2 over de oogst die begonnen is, maakt duidelijk dat het koninkrijk is aangebroken. Wat over de steden die het verhaal van het Koninkrijk niet willen horen wordt gezegd in 10, 12-15 staat ook in dat licht. Het onderstreept enerzijds de keuze die de mensen en de steden zelf hebben. Anderzijds geeft het ook aan dat het Koninkrijk van God niet onbelangrijk is, of iets wat niet zoveel uitmaakt. Het onderstreept juist dat de discipelen op pad zijn voor een zaak van levensbelang.

 

Zondag 14 juli 2019
Deuteronomium 30, 9-14
Lucas 10, (21)25-37
RK: Deuteronomium 30, 10-14 en Lucas 10, 25-37 (15e zondag door het jaar)
Hoewel in Deuteronomium 30, 11-14 staat dat de geboden niet te moeilijk zijn om uit te voeren, wil dat nog niet zeggen dat ze eenvoudig zijn. Ook in Jezus' tijd was er volop discussie over wat de juiste manier was om ze uit te voeren. De geleerde die Jezus een vraag stelt, stelt dan ook een heel legitieme en gebruikelijke vraag. Namelijk hoe het zit met de geboden als je eeuwig leven wilt krijgen. Dat 'leven in de wereld die komt' staat tegenover het leven 'in de wereld die voorbij gaat'. Het eerste antwoord dat Jezus de man laat geven, is een deel van de kerntekst van het Joodse geloof, het Sjema Israël (Deuteronomium 6,4-9). Op zich had het een heel gewone discussie, volgens de gebruikelijke rabbijnse gesprekslijnen kunnen zijn. Jezus' antwoord op de vraag 'wie de naaste is' is echter heel anders dan gebruikelijk. Hij antwoordt met een gelijkenis waaruit blijkt dat je niet een naaste bent, maar wordt doordat je doet wat nodig is voor wie jou nodig heeft. Wie, zoals de ongelukkige in 10, 30, van Jeruzalem naar Jericho reist, gaat de verkeerde kant op. Het hele Lucas-evangelie richt zich juist op de reis naar Jeruzalem. Maar dit verhaal maakt duidelijk dat juist ook als de reis / het leven een andere route neemt, Gods geboden voor mensen bereikbaar en richtinggevend blijven. De priester, de leviet en de Samaritaan reizen wel de juiste kant op. Zij gaan vanuit het dal van Jericho omhoog naar Jeruzalem, dat ligt op de berg Sion. De priester en de leviet laten de gewonde man beide links liggen. Daarvoor moeten ze moeite doen, want de weg van Jeruzalem naar Jericho gaat door een rotsachtige omgeving, en is heel smal. Waarschijnlijk moesten ze dus afdalen van het ene pad, door de kloof en aan de andere kant omhoog klimmen om 'aan de overkant' voorbij te kunnen gaan. Zij willen het risico niet lopen dat ze met een dode in aanraking komen en daardoor onrein worden voor de Joodse wetten, en dus hun taken niet meer uitoefenen. De meest onwaarschijnlijke, en in de Joodse samenleving tamelijk miskende, Samaritaan verleent wel de hulp die nodig is. De vraag stellende wetgeleerde weet nu wie de naaste is geworden. Jezus heeft hem geleerd niet vanuit zijn eigen perspectief te kijken, maar te kijken door de ogen van de ander die een naaste nodig heeft.

 

Zondag 21 juli 2019
1 Samuel 1, 1-20
Lucas 10, 38-42
RK: Genesis 18, 1-10a en Lucas 10, 38-42 (16e zondag door het jaar)

Niemand wil een Marta zijn en iedereen een Maria. Maar zo zwart-wit liggen de keuzes niet. Iedereen, man en vrouw, is weleens een Marta en weleens een Maria. Marta is een vrouw die de in het Midden-Oosten zeer belangrijke gastvrijheid hoog in het vaandel heeft staan. Die vereist dat er voor de gast een uitgebreide maaltijd wordt bereid. Dat er maar één ding nodig is (10, 42) kun je dan ook zo lezen dat één gerecht genoeg is in dit geval. Jezus doet vrijwillig afstand van de hoge gaststatus, want daarvoor komt hij niet. Maria luistert naar waar Jezus wel voor komt, en gaat aan zijn voeten zitten. Dat is bijzonder, want die positie is voorbehouden aan mannen, die aan de voeten van een geleerde of rabbi zitten (zoals Paulus bij Gamaliël in Handelingen 22, 3). Marta voelt zich door de keuze van Maria 'achtergelaten', of 'alleen gelaten'. Ze had aan Maria zelf kunnen vragen om hulp, maar speelt het via Jezus. Omdat ze Jezus als gast niet wilde passeren? Omdat ze van hem verwachtte dat hij meer invloed had? Of omdat ze dacht de reactie van Maria wel te weten? In ieder geval geeft dit Jezus de gelegenheid om Marta een antwoord te geven. Over het 'beste deel' is veel geschreven. En daarmee werden onterecht vrouwen die poetsten als 'minder' weggezet, dan zij die zich op een andere manier met het evangelie bezighielden, door bijvoorbeeld studie. Dat is natuurlijk nooit bedoeld door de tekst. Je kunt op heel verschillende manieren dienen, en met de woorden van Jezus bezig zijn. Maar net als de verhalen die hieraan voorafgaan, gaat het steeds om prioriteit die bij het moment, en bij het nieuws dat het koninkrijk is aangebroken past. Dit nieuws is urgent en vereist de volle inzet. Andere dingen, zoals gastvrijheid bewijzen en dienen, die anders ook belangrijk zijn, moeten daarvoor nu wijken. Daarmee zijn ze niet minder, maar wel minder belangrijk voor dit moment. Het navolgen van Jezus heeft 'doen' en 'dienen' nodig, maar ook 'luisteren'. Het is de keuze van Marta, en die van Maria om te doen wat ze doen: dienen, en luisteren. Jezus maakt duidelijk dat die keuze persoonlijk is, en dat hij die niet voor een ander maakt. Dus ook niet voor Maria.

 

Zondag 28 juli 2019
Genesis 18, 20-33
Lucas 11, 1-13
RK: Genesis 18, 20-32 en Lucas 11, 1-13 (17e zondag door het jaar)

Je kunt op heel verschillende manieren met God praten. Abraham spreekt God aan, alsof hij een Midden-Oosterse koopman is met wie je kunt onderhandelen. In de stad Sodom, die God wil vernietigen, zijn namelijk onschuldige mensen. En voor Abraham zijn dat niet zomaar mensen, maar ook zijn eigen neef Lot (Gen. 19). Abraham vraagt aan God om het leven van 10 rechtvaardigen te sparen. Dit is waar in de Joodse traditie de minjan vandaan komt, het getal van 10 mannen dat minimaal nodig is om een geldige dienst in de synagoge te kunnen houden. En God zal uiteindelijk levens sparen in Sodom. Hij luistert naar het smeekgebed van Abraham. Zo luistert God ook naar het gebed dat Jezus aan zijn leerlingen leert. Niet altijd kun je namelijk zo makkelijk en vrij zelf de woorden vinden om met God te spreken. En daarvoor is het Onze Vader een basis. Het legt de eer van wat er om je heen is bij God neer. En het vraagt om en spreekt vertrouwen uit in Gods zorg voor je leven van elke dag. Het omvat de fouten die je maakt, en de vergeving die nodig is voor jezelf en voor anderen. Het gesprek dat na dit gebed volgt, zegt iets over hoe God reageert op mensen die hem iets vragen. Net als bij Abraham blijkt uit dit verhaal dat God luistert. Als een vriend die iets gevraagd wordt. Zelfs in de meest lastige omstandigheden - want midden in de nacht, als de buren wakker worden van het geblaf, en je letterlijk over al je andere huisgenoten heen moet stappen om het brood te pakken dat achterin je woon-slaapvertrek ligt - zo luistert God naar je, en geeft je wat je elke dag nodig hebt: brood. Tegelijk zit er in het verhaal van Abraham, in het Onze Vader, en in het verhaal van de vriend ook een duidelijke aansporing: vraag erom, doe je mond open, en ga in gesprek met God over wat er op je hart ligt (als Abraham) over wat er in je leven gebeurt (als in het Onze Vader) en over wat je nodig hebt (als de vriend).

 

Zondag 4 augustus 2019
Prediker 2, 1-11
Lucas 12, 13-21
RK: Prediker 1,2; 2,21-23 en Lucas 12,13-21 (18e zondag door het jaar)

Een verrassing is het niet, de constatering van de Prediker dat alle rijkdom die hij bij elkaar heeft geschraapt hem niet gelukkig maakt. Geld kan nu eenmaal veel kopen, maar niet de dingen die het belangrijkste zijn in het leven, als liefde, geluk en gezondheid. Ook Jezus sluit daarbij aan in zijn gelijkenis in Lucas 12. Van geld en goed hangt je leven niet af. Voor sommigen lijkt het het enige doel in het leven, om zo rijk mogelijk te worden, maar uiteindelijk sterf je zonder dat je die schatten mee kunt nemen. In oude graven zie je nog wel eens dat men poogde rijkdom mee te nemen: zo staan er in de graven van de farao's allemaal gouden voorwerpen, en ook het bekende terracotta leger in China was zo'n grafgift. Jezus zegt duidelijk dat het zo niet werkt. Rijkdom helpt je uiteindelijk niets. Dus ook de vraag waar het mee begon, in Lucas 12, 13 over de erfenis is er uiteindelijk een die voor het moment wel, maar op de lange termijn niet belangrijk is. Als het alleen om geld gaat in je leven, dan kan het zo voorbij zijn (12, 20). Leven is geen bezit, maar een geschenk van God. Als je je leven zo leeft, en van daaruit naar je bezit kijkt, dan ontstaat een heel andere levenshouding. Eén waarin niet geld, maar God, de prioriteit heeft.

 

Zondag 11 augustus 2019
Jesaja 65, 17-25
Lucas 12, 32-40
RK: Wijsheid 18, 6-9 en Lucas 12, 32(35)-[40)48 (19e zondag door het jaar)

Je zou deze zondag weer de focus kunnen leggen op het bezit. Dan ligt de nadruk op het eerste gedeelte van de lezing uit Lucas. Jezus staat een heel andere economie voor dan die van het geld. De economie van het koninkrijk is er een van ontvangen en delen, van kapitaal dat niet opraakt. Maar er zit ook een andere kant in de lezingen van vandaag, namelijk om de hoop niet op te geven. Te midden van alles wat het Joodse volk door de ballingschap meemaakt, zou het logisch zijn als Jesaja's tijdgenoten de moed opgeven: vrijheid en vrede zijn zaken die zich met alle geld in de wereld niet laten afdwingen. Maar, zegt God, geef de moed niet op. Er komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, en dan zal alles wat je nu mist - vrijheid, een eigen plek, perspectief van leven - er in overvloed zijn. Een prachtig visioen, dat geschetst wordt om juist nu kracht en inspiratie te geven. Een dergelijk visioen, een beeld voor de toekomst, moet ook nu de mensen gaande houden tot wie Jezus spreekt in Lucas 12. Geef de moed niet op, blijf wachten. Ook al is het zo donker dat je de lampen aan moet steken, God komt je opzoeken, hij vergeet niet dat je er bent. Maar de vraag is of je op Hem blijft wachten. Of je beseft, dat je op Hem, in het verhaal als de heer van het huis, wacht. Met dit verhaal bereidt Jezus de mensen om hem heen voor op zijn vertrek uit het leven zoals ze nu kennen. Hij wil ze moed inspreken, om hun geld/kaarten niet te zetten op wat ze nu kennen, maar juist op de toekomst en daar hun hoop te houden. 'Waar jullie schat is, daar zal ook jullie hart zijn'. Voor Jezus betekent dat de vraag of je je hart helemaal richt op het hier en nu, of dat je beseft dat wat er komt (als in dat visioen uit Jesaja) nog veel meer de moeite waard is dan je je nu kunt voorstellen: zijn terugkeer, en de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De heer bedient de gasten die op hem gewacht hebben: met het Avondmaal krijgen de leerlingen met Jezus aan tafel al te zien dat deze woorden geen loze belofte zijn, maar dat als je Hem verwacht, het echt zo zal zijn.

 

Zondag 18 augustus 2019
Jeremia 23, 23-29
Lucas 12, 49-56
RK: Jeremia 38, 4-6. 8-10 en Lucas 12,49-53 (20e zondag door het jaar)

Geen lieflijke woorden van Jezus. Zoals hij in dit gedeelte van Lucas aan het woord is, willen we hem misschien liever niet kennen. Hij spreekt over vuur en verdeeldheid. Waar we hem kennen als de Vredevorst, zegt hij hier dat hij niet gekomen is om vrede te brengen. Dat is best verwarrend voor ons. Jezus spreekt, net als de profeet Jeremia, op deze dag harde woorden. Woorden die iets met oordeel te maken hebben. Blijkbaar is de boodschap van Jezus niet alleen vol liefde en zachtheid, maar kan hij ook streng en strikt zijn. Jezus vraagt om oplettendheid. Mensen zijn in staat om de weersomstandigheden te lezen en zo te weten welk weer er komt, maar de geest van de tijd verstaan ze niet. Dat werpt Jezus hen voor de voeten. Jezus is gekomen om een vuur te ontsteken. Vuur als verwijzing naar de Pinkstergeest. Vuur is angstaanjagend en verwarmend tegelijk. Vuur kan beeld van toewijding zijn, van ergens voor ontvlammen, van je schouders eronder zetten en begeesterd zijn. Vuur is ook zuiverend. Het zijn allemaal elementen van het vuur dat Jezus vraagt van zijn volgelingen. De verdeeldheid waarover Jezus spreekt, zal in het leven van tijdgenoten van Lucas werkelijkheid zijn. Wie de keus maakt om Jezus te volgen, vindt niet alleen maar instemming. Er zal ook tegenwerking zijn, soms zelfs van familie. Dat is de harde realiteit. Jezus waarschuwt daarvoor.

 

Zondag 25 augustus 2019
Jesaja 30, 15-20
Lucas 13, 22-30
RK: Jesaja 66, 18 - 21 en Lucas 13, 22 - 30 (21e zondag door het jaar)

We hebben bij het onderwijs van Jezus vaak andere gedachten dan wat ons vandaag wordt aangereikt in het evangelie. In dit gedeelte bespreekt Jezus wat in gelijkenissen op andere plaatsen ook klinkt: mensen horen niet als vanzelf in het koninkrijk van God. Dat kan zeer doen en staat dwars op geloof dat iedereen bij Jezus welkom is. Jezus spreekt zo naar aanleiding van een vraag van iemand. Die vraag klinkt als een vraag naar eigen zielenheil en redding. Dat is geen joodse gedachte. De gemeenschap is altijd meer dan individueel belang. In het Oude Testament en in het evangelie wordt iedere gelovige altijd direct verwezen naar de naaste. Wie vraagt naar eigen redding, gaat voorbij aan dat uitgangspunt. Jezus geeft wie buitengesloten wordt een naam, hij noemt hen 'rechtsverkrachters'. Betekent dat dat degene die onrecht doet, geen plaats krijgt in het koninkrijk? Het telt niet dat je erbij was, dat je hebt meegegeten en toegehoord. Uiteindelijk telt wat je doet met de lessen die Jezus leert. Ieder mens is medeverantwoordelijk voor de uitwerking van de woorden van Jezus.

 

Zondag 1 september 2019
Deuteronomium 24, 17-22
Lucas 14, 1, 7-14
RK: Sirach 3, 17 -18.20. 28 -29 en Lucas 14, 1, 7 - 14 (22e zondag door het jaar)
De sfeer bij de maaltijd waarvoor Jezus is uitgenodigd, is niet echt warm of feestelijk te noemen. Jezus wordt vooral in de gaten gehouden. Hoe gedraagt hij zich? Kan hij betrapt worden op overtreding van de joodse regels? Het is een wonder dat Jezus zich altijd weer laat uitnodigen en blijft zoeken naar mogelijkheden om zijn boodschap van vrede en recht uit te dragen. Dat doet hij ook bij deze maaltijd, in de vorm van een gelijkenis. De gelijkenis die Jezus vertelt, gaat over twee kanten van gastvrijheid. De eerste is gericht op de gasten: wie gastvrijheid ontvangt en op een feest wordt uitgenodigd, dient zich bescheiden op te stellen. Ga er niet zomaar vanuit dat je een belangrijke gast bent, dat is ter beoordeling van de gastheer. De tweede kant van gastvrijheid is gericht op de gastheer: wie een feest geeft, zou moeten denken aan wie nergens wordt uitgenodigd. Wie in de gelijkenis God herkent als de gastheer, realiseert zich dat het in het koninkrijk altijd anders gaat. De grondregels van het koninkrijk van God zijn niet gericht op kennis, aanzien en macht, maar op liefde, trouw en rechtvaardigheid. In Gods koninkrijk is oog voor wie klein en onaanzienlijk is. Rollen worden omgekeerd, menselijke uitgangspunten krijgen daar geen voet aan de grond.

 

Zondag 8 september 2019
1 Samuel 16, 1-13
Lucas 14, 25-33
RK: Wijsheid 9, 13 - 18b en Lucas 14,25-33

Saul is als koning verworpen. Omdat hij ongehoorzaam was en koning Agag in leven liet heeft hij Gods gunst verspeeld. (1 Samuel 15, 26) Samuel zit erom te treuren. Het is ook niet niks; hij had het volk nog zo gewaarschuwd voor de risico's van het koningschap. Hij was verantwoordelijk voor de zalving van Saul en is zelf ook door hem teleurgesteld. Logisch dat Samuel zich daar niet overheen kan zetten. Maar God wil door. Hij blijft niet hangen in 'ik had het nog zo gezegd', hij gaat verder op het spoor dat door de wil van zijn volk is uitgezet. Er moet een andere koning komen en dit keer een goede. Samuel moet naar Betlehem gaan. Een zoon van Isai zal koning zijn, een rijsje uit de tronk van Isai. (Jesaja 11, ) De toon voor het lied over de messiaanse koning is gezet. Samuel verwoordt zijn angst om vermoord te worden. God gaat daaraan voorbij en geeft er geen reactie op. In plaats daarvan reikt Hij Samuel een dekmantel aan om zonder veel ophef de stad binnen te komen. Als hij een jonge koe meeneemt zal niemand lastige vragen stellen. Zo komt het dat Samuel even later aan tafel zit bij Isai en een voor een zijn zonen ziet passeren. Ze hebben allemaal wel wat maar ze lijken misschien met hun rijzige gestalte te veel op Saul. (1 Samuel 9, 2) God geeft niets om de buitenkant of om datgene wat indruk maakt. Het gaat hem om het hart. Dat is volgens de bijbel de plek waar de mens overweegt en beslissingen neemt. De wet van God is in het hart van een mens. Daar is het om begonnen. Daarnaast weten we dat de jongste altijd de voorkeur heeft van God. Degene die het minst voor de hand ligt, daarvan heeft God de meeste verwachtingen. Deze jongste is geen mannetjesputter maar een knappe jongen met rossig haar en sprekende ogen. Om verliefd op te worden! En misschien moeten we het ook wel zo lezen; dat God van hem houdt, zoals hij van zijn volk houdt. Hij is een herder. Dat vak gaat aan het koningschap vooraf. Het is zelfs voorwaarde voor het koningschap. Zijn kracht, nodig om wilde dieren te verjagen, en zijn zachtheid in de omgang met de schapen, zullen bepalen hoe hij koning zal zijn. Hij -pas op het eind mag hij een naam hebben: David - wordt te midden van zijn broers gezalfd. Hij is dus in de eerste plaats herder en broeder, daarna pas koning. Nu zijn er twee koningen: Saul en David. Dat moet wel spanning gaan geven. Waar Gods Geest rust op David, begint die van Saul te wijken.

 

Zondag 15 september 2019
1 Samuel 17, 31-58
Lucas 15, 1-10
RK: Exodus 32, 7 - 11.13 - 14 en Lucas 15,1- (10) - 32

Er is een patstelling ontstaan tussen het leger van Saul en dat van de Filistijnen. Er zit geen beweging meer in de situatie. Verlamd van schrik (17,13) durven ze niets te ondernemen en in vers 24 rennen de Israelieten zelfs angstig weg voor de reusachtige kampvechter Goliat. 'Hij wil Israel vernederen', zeggen ze. Maar voor David gaat het veel dieper dan dat. Niet Israel wordt bespot, maar de gelederen van de levende God worden beschimpt. Alles wat voor David waardevol is wordt te grabbel gegooid. Met die ogen mogen we kijken: een vertegenwoordiger van het heidendom staat lijnrecht tegenover een vertegenwoordiger van de God van Israel, zijn gezalfde. David wordt als jongste broer en herder niet heel serieus genomen door zijn oudste broer. Zijn vragen blijven echter niet onopgemerkt en komen uiteindelijk terecht bij Saul. David heeft zo zijn kwaliteiten; herders zijn geen watjes. Bovendien heeft hij vertrouwen op de Eeuwige. Dat is Saul een beetje kwijt. Hij zegt wel tegen David: Ga met God, maar vertrouwt vooral op zijn uitrusting. David moet die maar aantrekken als bescherming. Net als vorige week geldt: de nieuwe koning wordt geen tweede Saul. David gaat als zichzelf. Gewapend met zijn herdersstok, een slinger en vijf stenen. Dat zou een veelzeggend aantal kunnen zijn; vijf als de boeken van Mozes. Vijf rotsvaste tekenen van zijn vertrouwen op God en zijn wil hem te gehoorzamen. Er begint zich iets af tekenen: de kleinste krijgt gelijk, de grootste valt om. David zal geen koning worden als alle anderen; geen machthebber of krachtpatser. David zal het koningschap van binnenuit veranderen en alle anderen koningen zullen naar zijn voorbeeld gemeten worden. Het hoofd van Goliat wordt door David naar Jeruzalem gebracht. Goed beschouwd klopt dat niet: David zal pas in 2 Samuel 5 Jeruzalem veroveren. Het gaat dan ook niet om een logisch verslag maar om wat het zeggen wil: Jeruzalem is de stad van de koning en deze daad van David is een eerste koninklijke daad. Wat nog meer niet klopt is dat Saul bij Abner navraagt wie die jongen toch is, terwijl we in hoofdstuk al hebben gehoord dat David met zijn muziek de kwade geest in Sauls hoofd tot kalmte kan brengen. En dat Saul zeer op hem gesteld was. Hoe kan dat toch? Misschien wordt het zo verteld omdat nu luid en duidelijk kan klinken wie hier heeft opgetreden: de zoon van Isai, uit Bethlehem; een rijsje uit de tronk van Isai. Als we het hebben over het grotere geheel, dan weten we nu, achteraf, dat er toen iets begonnen moet zijn dat is uitgekomen bij 'Davids Zoon, lang verwacht'.

 

Zondag 22 september 2019
1 Samuel 19, 10-17
Lucas 16, 1-17
RK: Amos 8, 4 - 7 en Lucas 16, 1- (10) 14

Jonathan voelde zich bij de eerste kennismaking al aangetrokken tot David en ze werden goede vrienden. Tussen Saul en David wil het echter niet meer boteren, want David boekt meer succes dan de koning zelf. (lees hoofdstuk 18) Bovendien begint Saul te begrijpen dat de Heer David bijstond. Hij kan David wel vermoorden! Jonathan waarschuwt hem zodat hij zich schuil kan houden. Hij doet ook een goed woord bij zijn vader en deze laat zich overreden om David niet te doden. Voorlopig dan. De strijd tegen de Filistijnen gaat verder. En weer wordt Saul gekweld door een kwade geest. Als de goede Geest je in de steek laat, krijgen kwade geesten nu eenmaal vrij spel. God trekt langzamerhand zijn handen af van Saul. Sauls woede naar David kent geen remmen meer. Nu blijkt dat niet alleen zijn zoon Jonathan maar ook zijn dochter Michal op de hand is van David. Zelfs zijn eigen kinderen laten Saul in de steek. Michal legt een beeld van de huisgod in het bed van David. Hoe dat daar nu toch terecht gekomen is? Het doet een beetje denken aan Rachel die, toen ze met Jacob vertrok naar Kanaan, enkele afgodenbeeldjes van haar meepikte. We kunnen er wat van vinden dat Michal een dergelijk beeld ook heeft, maar ze doet er wel iets goeds mee. Door haar list staat de koning voor gek en David vindt ondertussen een veilig onderkomen.

 

Zondag 29 september 2019
1 Samuel 21, 2-10(16)
Lucas 16, 19-31
RK: Amos 6, 1a. 4 -7 en Lucas 16, 19 -31 (26e zondag door het jaar)

Het is voor David niet veilig om terug te keren naar het paleis van Saul. Hij gaat naar Nob, naar de priester Abimelech. Hij liegt over de reden van zijn aanwezigheid - hij heeft helemaal geen bijzondere opdracht van de koning gekregen - maar honger zal hij wel gehad hebben. In het heiligdom liggen twaalf broden op een tafel. Het is gewijd brood. Het wordt toonbrood genoemd. Want het toont, bewijst, dat God aanwezig is en meetrekt met zijn volk. De functie van de twaalf broden is niet precies duidelijk. Het ligt in het heiligdom en wordt op gezette tijden vervangen door vers brood. Het verdwijnt daarna in de gewijde magen van de priesters. Maar David heeft honger. Dat laat Abimelech zwaarder wegen dan de religieuze voorschriften en hij geeft David vijf broden mee. Alweer vijf. De vijf boeken van Mozes mogen dan voorschrijven hoe om te gaan met de heilige dingen maar soms breekt nood de wet en is het rechtvaardiger om iemand brood te geven dan de regels te handhaven. David krijgt het brood mee mits hij, en de mannen die David erbij verzonnen heeft, geen omgang met een vrouw hebben gehad. Dat hebben ze niet, zegt David. Hij is ook gewijd. Dat klopt, hij is toegewijd aan de heilige strijd tegen Saul. Die kan hij nu, gesterkt door het brood, voortzetten. Ook het zwaard van Goliat, waarmee David hem had gedood, neemt hij mee. Dat lijkt niet logisch. In 17:54 lazen we dat David de wapens in zijn tent legde. En David zal toch niet zo'n koning worden die zijn gelijk krijgt door het zwaard? Wat we wel kunnen begrijpen is dat als iemand deze trofee verdient, dat David dan toch wel is. Het intermezzo over de dienaar van Saul, Doeg uit Edom, lijkt hier geen betekenis te hebben maar het komt terug in hoofdstuk 22. Hij verraadt aan Saul dat hij David heeft gezien en dat Abimelech hem brood heeft gegeven.

 

Zondag 6 oktober 2019
1 Samuel 24, 1-23
Lucas 17, 1-10
RK: Habakuk 1, 3.16 -19 en Lucas 17, 5- 10 (27e zondag door het jaar)

Alsof David een Robin Hood avant la lettre is, zo sluiten mensen zich bij David aan. Mensen met moeilijkheden en schulden, mensen vol bitterheid. De groep rond David groeit uit tot ongeveer 600 man. Zij houden zich schuil in de rotsholen bij Engedi. Als Saul daar lucht van krijgt gaat hij met een overmacht van 3000 man naar hem op zoek. Maar het zal niet om aantallen en macht gaan. Als Saul in een grot zijn behoefte doet, heeft David de kans hem te doden. Voor wie in plaatjes denkt, is het een prachtverhaal: Saul in zijn blote billen, kwetsbaar als wat en achter hem David en zijn mannen die hun adem inhouden. En misschien ook wel hun lachen. Want Saul wordt nu wel heel letterlijk te kakken gezet. De koning is een makkelijk doelwit. De mannen rond David zijn ervan overtuigd dat dit geen toeval is maar een teken van boven. Maar David kan het niet over zijn hart verkrijgen om de gezalfde van God te doden. In plaats daarvan snijdt David een stuk van de koningsmantel af. Het is een symbolische daad. Bij dat afgesneden stuk mantel kunnen we terugdenken aan 1 Samuel 15:28; daar wordt de vergelijking gemaakt met het afgesneden koningschap van Saul. Het symboliseert in ieder geval de gehoorzaamheid van David aan God. Want de keuze wie van de koning zal zijn is niet aan David; hij wil niet worden afgerekend op een slechte daad die hem tot een slecht mens zal maken. Hij weerstaat de verleiding zelf de touwtjes in handen te nemen en vertrouwt op de leiding van God. Zijn tijd om koning te zijn zal heus wel komen. God zal het hem geven; hij zal het niet hebben genomen. Als David zich bekend maakt aan Saul, barst hij in tranen uit. Hij begrijpt dat David een betere koning zal worden dan hij zelf is geweest. Hij noemt David 'rechtvaardig' een tsaddiek, omdat hij kwaad met goed vergeldt.

 

Zondag 13 oktober 2019
2 Samuel 1, 1-16
Lucas 17, 11-19
RK: 2 Koningen 5, 14 - 17 en Lucas 17, 11 - 19 (28e zondag door het jaar)

Terwijl David in gevecht is met de Amalekieten, strijd Saul tegen de Filistijnen. In die strijd wordt Jonathan gedood. Over Saul lazen we eerder, in 1 Samuel 31, dat hij overmeesterd wordt en onder schot wordt gehouden door Filistijnse boogschutters. Omdat hij niet door hen gedood wil worden, stort Saul zich zelf in zijn zwaard. Zijn lichaam wordt onteerd en als een trofee aan de stadsmuur gehangen. Hier lezen we een andere versie van het gebeuren: een toevallig passerende Amalekiet heeft Saul, toen deze hem daarom vroeg, de genadestoot gegeven. Het lijkt erop of de Amalekiet in een goed blaadje bij David hoopt te komen. David hoeft nu immers niet meer bang te zijn voor Saul. Het feit dat hij de armband en de hoofdband (de kroon) van Saul heeft meegenomen maakt hem tot een dief. Hoopt hij soms op een beloning? De Amalekiet kan niet rekenen op de genade van David. Je doodt nu eenmaal niet de gezalfde van de Heer. Het is een waarschuwing voor David, het kwaad (Amalek) is er altijd. Wat Saul David ook heeft aangedaan, hij en zijn mannen rouwen en vasten voor de gesneuvelde koning, voor zijn zoon Jonathan en voor allen die gesneuveld waren. En David zingt een klaaglied voor de beide gevallen helden. Tenslotte was Saul Israels eerste koning en dat zal hij altijd zijn.

 

Zondag 20 oktober 2019
2 Samuel 5, 6-16
Lucas 18, 1-8
RK Exodus 17, 8 - 13 en Lucas 18, 1 - 8 (29e zondag door het jaar)

Ondertussen is David gezalfd tot koning van Juda. (De rest van) Israël wordt geregeerd door de zoon van Saul, Isboset. Nu zijn er twee koningen, twee koninkrijken, een strijdveld. Met de dood van Isboset komt daar een einde aan. De stammen van Israël hebben nooit openlijk de kant van David gekozen maar trekken na zeven jaar en zes maanden naar David in Hebron om hem tot koning te zalven. Zij zien in dat hij de koning is die door God zelf is aangewezen om over het geheel van Israël te regeren. Drie keer is scheepsrecht. De eerste keer werd David door Samuel gezalfd, te midden van zijn broers; de tweede keer werd hij gezalfd als koning van Juda (2 Sam 2:4) en nu dan voor het hele Israël. Als hoofd stad voor dat ene koninkrijk is Hebron niet geschikt. Jeruzalem ligt veel centraler en bovendien ligt het hoog en droog, als een veilige burcht. De Jebusieten in de stad wanen zich veilig en rekenen op een eenvoudige overwinning. Daar maakt David korte metten mee. Door het afsluiten van de watertoevoer eigent David zich de vesting toe en maakt er zijn eigen veilige onderkomen van. Davids goede naam groeit. Zo krijgt hij van de koning van Tyrus cederhout en vakmensen voor de bouw van zijn paleis. Zijn macht groeit en zijn familie groeit. Elf zonen heeft hij al. Met twaalf zal Israël weer compleet zijn.

 

Zondag 27 oktober 2019
Jeremia 14, 7-10
Lucas 18, 9-14
RK: Sirach 35, 12 - 14. 16 - 18 en Lucas 18, 9 - 14 (30e zondag door het jaar)

Wat een kort, ingetogen boetegebed spreekt de tollenaar in de gelijkenis van Jezus uit! Kleiner kan hij zichzelf nauwelijks maken. Dat zal voor de eerste hoorders van het evangelie vervreemdend werken. Tollenaars worden gelijkgeschakeld met 'zondaars en hoeren', dus of die bescheidenheid als passend ervaren wordt? In de gelijkenis staat deze tollenaar tegenover de farizeeer, die de ruimte neemt om zichzelf in gebed op de borst te slaan en de ander te kleineren. Het is veelgebruikte, bijbelse manier van schrijven: twee verhaalfiguren worden tegenover elkaar gezet. In dit geval gebeurt dat om twee verschillende gebedspraktijken zichtbaar te maken. Je voelt aan dat het gebed van de farizeeer wordt gebruikt als demonstratie van eigen geloof en godsdienstige prestaties. De tollenaar staat daar tegenover als toonbeeld van bescheidenheid. Soms lijkt dit in het evangelie het beeld van farizeeers; ze worden geschetst als schijnheilige, zelfbewuste mannen die zich precies houden aan alle voorschriften en geboden van de Tora. Die negatieve beeldvorming is niet terecht. Ze is vooral ontstaan in de tijd na Jezus' dood waarin de strijd om de juiste leer steeds sterker werd. Jezus vertelt de gelijkenis als reactie op beelden die mensen hebben van rechtvaardigheid en rechtvaardiging. Wie zichzelf rechtvaardig acht, lijkt met volle handen bij God te komen, zoals de farizeeer in de gelijkenis. Jezus neemt daar stelling tegen: juist wie eigen zwakheid onder ogen durft te zien en met lege handen voor God verschijnt, is rechtvaardig!

 

Zondag 3 november 2019
Genesis 12, 1-8
Lucas 19, 1-10
RK: Wijsheid 11, 22 - 12, 2 en Lucas 19, 1 - 10 (31e zondag door het jaar)

De evangelist Lucas laat zijn schijnwerpers telkens vallen op de betekenis van het koninkrijk van God voor wie klein, arm en kwetsbaar is. Dan moet dit verhaal allerlei alarmbellen in werking zetten, want de hoofdpersoon is een rijke hoofdtollenaar. Daar plak je zomaar het etiket 'schuldig' op. Het publiek in Jericho lijkt dat te doen. Niet, omdat ze Zacheus niet de ruimte gunnen om vooraan te staan, terwijl hij dat als klein-van-stuk-mens nodig had, maar om het oordeel dat klinkt wanneer Jezus in zijn huis verkeert: 'Hij eet met zondaars'. Dat oordeel klinkt als een repeterende wekker door het evangelie heen. Lucas beschrijft het stilstaan van Jezus onder de boom waar Zacheus onderdak gevonden heeft, als een 'heilig moeten': 'Ik moet in jouw huis verkeren'. De daadwerkelijke noodzaak daarvan klinkt aan het eind van dit bijbelgedeelte. Daar verklaart Jezus dat hij gekomen is om te zoeken en te redden wat verloren was. In een eerdere ontmoeting met de tollenaar Levi klonk ook die noodzaak en eenzelfde reden daarvoor. Twee keer wordt een tollenaar aangesproken, twee keer klinkt er voor een tollenaar een bevrijdend woord. Net als Levi antwoordt Zacheus positief op het appel dat Jezus op hem doet. Hij kiest voor een andere levensstijl en bekeert zich. De focus van Lucas op de armen en kwetsbaren betekent gelukkig niet dat er in het koninkrijk van God geen ruimte is voor wie rijk en welvarend is. In Zacheus komen ook die in beeld.

 

Zondag 10 november 2019
Jesaja 1, 18-26
Lucas 19, 41-48
RK 2 Makkabeeen 7, 1- 2 . 9 - 14 en Lucas 20, 27- (.34-)38 (32e zondag door het jaar )

Het bijbelgedeelte van deze dag volgt direct op het verhaal van de intocht in Jeruzalem. Waar daar door omstanders glorieuze woorden worden gezongen, vloeien er nu bij Jezus tranen. Het laatste deel van de tocht naar Jeruzalem is in zicht. Dat vult Jezus met diepe emoties. De evangelist Lucas heeft in 70 na Christus de verwoesting van de tempel meegemaakt en verwoordt het verdriet en de rouw daarover in de woorden die Jezus hier spreekt. Zo vloeien de tijd van schrijven van de evangelist en de beschrijving van de dagen van Jezus' optreden als vanzelf in elkaar over. Tegelijk blijven de tranen van Jezus actueel. De stad van vrede lijkt in niets op wat ooit de bedoeling was. Dat gold toen en dat geldt tot op de dag van vandaag. Dat is en blijft ten hemel schreiend. Wanneer Jezus de tempel heeft schoongeveegd, gaat hij er elke dag naar toe om mensen te onderwijzen. Lucas schrijft niet over de inhoud van dat onderwijs, maar in deze context kan het niet anders dan gaan over recht en vrede. Zo bouwt Jezus aan het 'huis van gebed' zoals het oorspronkelijk is bedoeld. Het oude huis, de tempel zal worden verwoest. Is het mogelijk om een nieuw huis te bouwen? Jezus schetst de contouren ervan in de woorden die hij spreekt. De spanning stijgt. Er wordt een weg gezocht om hem de mond te snoeren, maar tegelijk hangt het volk aan zijn lippen. Dat maakt Jezus verguisd en geliefd tegelijkertijd.

 

Zondag 10 november 2019
Exodus 3, 1-15
Lucas 20, 27-38
RK: Jeremia 29, 11-12. 14 en Lucas 21 , 5 - 19 (33e zondag door het jaar)

In een tussenzin maakt Lucas duidelijk dat de vraag van Sadduceeen aan Jezus een test is. Zelf geloven ze niet in opstanding van doden. Blijkbaar hebben ze het gevoel dat Jezus dat wel doet. Via een absurd doorgetrokken redenatie proberen ze Jezus een antwoord te ontlokken. Het zwagerhuwelijk, waarnaar ze verwijzen, heeft een sociale achtergrond: de naam van wie is overleden leeft voort onder de mensen en in eeuwigheid. Dat interesseert de vragenstellers niet. Hun vraag is bedoeld om hun eigen gelijk te bewijzen. Het antwoord van Jezus maakt duidelijk dat sociale relaties van deze wereld anders zijn dan die van de komende wereld. Al eerder heeft Jezus dat benadrukt, toen het ging over relaties tussen ouders en kinderen. Dat soort verhoudingen geldt niet in de nieuwe tijd. Daar telt de verbondenheid met God en met elkaar. Jezus heeft een bijzonder argument om dat voor de Sadduceeen te verduidelijken. Hij grijpt terug op Mozes en spreekt zo de taal die de Sadduceeen zelf ook spreken. Jezus verwijst naar de ontmoeting van Mozes met de Eeuwige, in de brandende braambos. Daar benoemt God zichzelf als de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. Die benaming roept elk van hen terug als levende herinnering. Alsof Jezus daarmee zegt: bij God leeft ook wie dood is. De bijbel is niet eenduidig over leven na de dood. Jezus laat merken dat hij gelooft in opstanding van doden.

 

Zondag 24 november 2019
Maleachi 3, 19-24
Lucas 21, 5-19
RK: 2 Samuel 5, 1 - 3 en Lucas 23, 35 - 43 (Christus Koning)

In veel protestantse kerken worden op deze zondag Voleinding de overledenen herdacht. Dit gedeelte uit het evangelie volgens Lucas is deel van de rede over de laatste dingen. Daarin klinken geen troostrijke woorden. Apocalyptische taferelen, de ondergang van Jeruzalem en berichten over de vervolging van discipelen wisselen elkaar af in een donker scenario. Jezus schetst dit scenario naar aanleiding van een vraag bij zijn woorden rond de afbraak van de tempel: 'Wanneer zal dit gebeuren?'. Wij vragen ons af wat de betekenis van deze donkere woorden is. Ze klinken als waarschuwing. Of is er ook iets van belofte? Wanneer aan deze wereld een einde komt, is er dan ook een nieuw begin? De kerkelijke kalender vertelt dat dat zo is. Na deze laatste zondag volgt een hoopvolle start. Is dat de betekenis van deze eindtijdrede? Het Nieuwe Testament ademt een gespannen verwachting: het eind van de wereld is in zicht en er komen andere tijden. Die verwachting heeft in voorbije eeuwen en in onze tijd een andere kleur gekregen. Jezus roept op tot waakzaamheid en nuchterheid. Leeft er in ons nog hoop dat de aarde tot voltooiing zal komen? Kunnen wij nog uit de voeten met de verwachting dat de toekomst van God zal aanbreken? Uiteindelijk is de boodschap van Jezus dat wanhoop en vernietiging niet het laatste woord hebben.

 

 

 

 

 

 

terug naar start